top of page

Het tragische conflict tussen de Verstandigen en de Vromen (Hermann Hesse)

  • Steven Desanghere
  • 2 jun
  • 7 minuten om te lezen

Een verrassend tijdloze analyse van bijna honderd jaar geleden.


Graag presenteer ik deze long-read, een artikel van de Duits-Zwitserse schrijver en Nobelprijswinnaar Hermann Hesse, uit 1932. Hij schreef het op 55-jarige leeftijd, en misschien doordat ik die leeftijd zelf met rasse schreden nader, resoneert er bijzonder veel in zijn tekst met mijn eigen verstandige én vrome parcours. Het 'verstandige' zat er al van heel vroeg in bij mij, het vrome is zich nu volop aan het ontwikkelen, steeds onbeschaamder.


Ik wens de lezer enkele vruchtbare Aha-momentjes toe.





"De verstandige gelooft aan niets zo sterk als aan het menselijke verstand. Hij waardeert dit niet enkel als een prettige eigenschap, maar als het hoogste wat bestaanbaar is.

De verstandige mens meent de "zin' van de wereld en van zijn eigen leven in zichzelf te bezitten. De schijn van orde en doelbewustheid, welke een verstandig geordend individueel leven heeft brengt hij over op de wereld en de geschiedenis. Hij gelooft daarom aan vooruitgang. Hij ziet dat de mensen vandaag beter schieten en sneller reizen kunnen dan vroeger, en hij wil en kan niet zien dat tegenover deze vooruitgang er duizend schreden achterwaarts zijn. Hij gelooft dat de mens vandaag meer ontwikkeling heeft en hoger staat dan Confucius, Socrates of Jezus, omdat de tegenwoordige mens bepaalde technische vaardigheden sterker ontwikkeld heeft. De verstandige gelooft dat de aarde aan de mens overgeleverd +is om uit te buiten. Zijn meest gevreesde vijand is de dood, de gedachte aan de vergankelijkheid van zijn leven en zijn handelen. Daaraan te denken vermijdt hij, en waar hij de gedachten aan de dood niet ontlopen kan, vlucht hij in de activiteit en zet een verdubbeld streven tegenover de dood: naar bezittingen, naar wetenschap, naar rationele beheersing van de wereld.  Zijn geloof aan de onsterfelijkheid is het geloof aan de genoemde vooruitgang; als actieve schakel in de eeuwige ketting van de vooruitgang gelooft hij bewaard te zijn voor de algehele verdwijning.

Bij gelegenheid is de verstandige geneigd tot haat en nijd jegens de vromen die aan zijn vooruitgang niet geloven en de verwerkelijking van zijn rationeel ideaal in de weg staan. Denk maar aan het fanatisme van de revolutionairen, aan de uitlatingen van het felste ongeduld tegenover andersdenkenden bij alle progressieve, democratisch-verstandige, socialistische auteurs.

De verstandige schijnt in het praktisch beleven van zijn geloof meer zekerheid te hebben dan de vrome. In de naam van de godin Rede voelt hij zich gerechtigd tot bevelen en organiseren, tot onderdrukking van zijn medemensen, aan wie hij immers enkel goeds meent op te dringen: hygiëne, moraal, democratie, enz.

De verstandige streeft naar macht, al is het ook enkel om het "goede' door te drijven. Hier ligt zijn grootste gevaar, in het streven naar macht, in het misbruik ervan, in het willen bevelen, in de terreur. Trotsky vindt het ondraaglijk een boer te zien afranselen, maar laat terwille van zijn idee zonder bedenken honderdduizenden afslachten.

De verstandige wordt licht op systemen verliefd. Omdat de verstandigen de macht nastreven en hebben, kunnen zij de vromen niet alleen verachten of haten, zij kunnen hem ook vervolgen, hem een proces aandoen, hem doden. Zij vinden het verantwoord de macht te hebben en die 'voor het goede' aan te wenden, en alle middelen tot de kanonnen toe zijn voor hen dan rechtvaardig. Bij gelegenheid kan de verstandige in vertwijfeling komen, wanneer de natuur en dat wat hij 'domheid' noemt, telkens weer te sterk zijn. - Bij tijden kan hij er zwaar onder lijden dat hij moet vervolgen, straffen en doden.

Zijn verheven ogenblikken zijn die waarop hij ondanks alle tegenspraak in zich een sterk geloof voelt, dat in de grond toch juist het verstand één is met de Geest die de wereld schiep en regeert.

De verstandige rationaliseert de wereld en doet haar geweld aan.

Hij is steeds tot grimmige ernst geneigd. Hij is opvoeder.

De verstandige is altijd geneigd zijn instincten te wantrouwen. De verstandige voelt zich steeds onzeker tegenover de natuur en de kunst. Nu eens kijkt hij met verachting er op neer, dan weer ziet hij er tegen op met bijgelovige overschatting. Hij is het die miljoenen voor antieke kunstwerken betaalt of reservaten aanlegt voor vogels, roofdieren en Indianen.




 

Bij de vrome is de grond van het geloof en het gevoel voor het leven de eerbied. Deze komt onder andere tot uiting in twee hoofdkenmerken; in een sterke zin voor de natuur en in het geloof in een bovenrationele wereldorde.  De vrome waardeert het verstand weliswaar als een aardige eigenschap, maar hij ziet er geen toereikend hulpmiddel in tot kennis, laat staan tot beheersing van de wereld.

De vrome gelooft dat de mens in zijn dienen een deel van de aarde is. Wanneer de huivering voor de dood en de vergankelijkheid hem overvalt, vlucht de vrome in het geloof dat de Schepper (of de Natuur) ook met deze middelen die ons verschrikken, zijn doel nastreeft, en hij ziet in het vergeten of bestrijden van de doodsgedachte geen deugd, maar wel in de huiverende, doch eerbiedige overgave aan een hogere wil.

Aan vooruitgang gelooft hij niet, want het leidende beeld is voor hem niet het verstand, maar de natuur; en daar hij in de natuur nergens vooruitgang kan ontwaren, maar enkel een zich uitleven en zich verwerkelijken van oneindige krachten zonder kenbaar einddoel.

De vrome is soms geneigd tot haat en nijd tegen de verstandigen; de Bijbel is vol krasse voorbeelden van een wilde ijver tegen het ongeloof en de wereldse idealen. Toch beleeft de vrome in zijn hoogste ogenblikken eveneens de bliksemflits van de geestelijke ervaring die hem het geloof geeft dat ook alle fanatisme en al de gewelddaden van de verstandigen, dat alle oorlogen, vervolging en onderdrukking in de naam van hoge idealen tenslotte Gods doel moeten dienen.

De vrome streeft niet naar macht; hij schrikt ervoor terug anderen te dwingen. Bevelen ligt hem niet. Dat is zijn grootste deugd.  Daarvoor is hij vaak al te lauw in de arbeid voor dingen die echt de moeite waard zijn; hij is gemakkelijk tot quiëtisme en navelbeschouwing geneigd. Hij is al te graag tevreden met het koesteren van zijn idealen zonder zich voor de verwerkelijking ervan in te spannen. Aangezien God (of de Natuur) toch sterker is dan wij, houdt hij niet van ingrijpen.

De vrome is vlug verliefd op mythologieën. De vrome kan haten of verachten -  vervolgen en doden doet hij niet. Nooit zal Socrates of Jezus de vervolger of doder zijn, altijd de lijder. Daarentegen neemt de vrome vaak lichtzinnig een niet minder grote verantwoordelijkheid op zich. Hij aanvaardt niet enkel de verantwoording voor zijn lauwheid in het verwerkelijken van goede ideeën, maar ook voor zijn eigen ondergang en voor de schuld die de vijand door zijn doden op zich laat.

De vrome mythologiseert de wereld en vat ze daarmee vaak niet ernstig genoeg op. Hij is steeds wat tot spelen geneigd. Hij voedt de kinderen niet op, omdat hij ze zaligspreekt. De vrome is steeds geneigd zijn verstand te wantrouwen.

De vrome voelt zich tegenover natuur en kunst gerust en bij hen thuis; daarentegen is hij ten opzichte van  beschaving en wetenschap onzeker. Nu eens veracht hij ze als dom gedoe en doet er onrecht aan, dan weer ziet hij er bijgelovig tegenop. In een extreem geval van botsing: bijvoorbeeld als een vrome tussen de verstandsmachine raakt en óf in een proces óf in een oorlog waaraan hij op bevel van de verstandigen meedoet, omkomt – in zo’n geval zijn altijd beide partijen schuldig. De verstandige heeft schuld dat er doodstraffen, gevangenissen, oorlogen en kanonnen bestaan. De vrome heeft er echter niets aan gedaan dit alles onmogelijk te maken.  De beide processen van de wereldgeschiedenis waarin duidelijker en met sterker symbolische betekenis dan ooit een vrome door de verstandigen gedood werd, die van Socrates en van de Heiland, laten momenten zien van een huiveringwekkende dubbelzinnigheid. Hadden de Atheners, had ook Pilatus niet heel gemakkelijk een handelwijze kunnen vinden waarmee de aangeklaagde zonder prestigeverlies kon worden vrijgelaten? Had niet ook Socrates en evenzeer Jezus, in plaats van met een zekere onmeedogendheid de tegenstander schuldig te laten worden en stervend over hem te triomferen .. . hadden zij niet met iets minder vertoon de tragedie  kunnen verhinderen? Gewis! Maar tragediên zijn nooit te verhinderen, zij zijn geen ongelukken, maar botsingen tussen twee tegengestelde werelden.

Wanneer ik in de voorafgaande indeling overal de 'vrome' stel tegenover de 'verstandige', moge de lezer zich steeds van de zuiver psychologische betekenis van deze aanduidingen bewust zijn. Natuurlijk hebben heel vaak schijnbaar juist de ‘vromen' het zwaard gehanteerd en hebben de ‘verstandigen' gebloed (denk maar aan de inquisitie). Maar onder de vromen versta ik natuurlijk niet de priesters en onder de verstandigen niet degenen die vreugde in het denken vinden. Wanneer een Spaans kettergericht een ‘vrijdenker’ verbrandde, dan was de inquisiteur de verstandige, de organisator, de machtige, en zijn offer was de vrome.

Overigens, ondanks zekere geforceerde kanten aan mijn schema, denk ik er natuurlijk niet aan te ontkennen dat de vrome knap en de verstandige geniaal kan zijn. In beide kampen bloeit het genie, in beide idealisme, heldhaftigheid, offervaardigheid. Verstandigen als Hegel, Marx, Lenin (desgewenst ook Trotsky) houd ik allen voor genieën. Aan de andere kant heeft een vrome en geweldloze als Tolstoi in elk geval voor de 'verwerkelijking' grote offers gebracht.

Over het geheel lijkt het mij een kenmerk van de geniale mens te zijn, dat in hem zijn type als een bijzonder gelukt exemplaar voor den dag komt, maar dat hij echter tegelijk een geheim verlangen naar de tegenpool, een stille achting voor het tegenovergestelde type in zich draagt, De enkel-cijfer-mens is nooit geniaal, evenmin als de enkel-stemmingsmens. Veel uitzonderlijke mensen schijnen nagenoeg tussen de beide typen op en neer te schommelen en door diepgaand tegengestelde talenten beheerst te worden, die wederzijds elkaar niet verstikken, maar versterken. Tot de vele voorbeelden daarvan behoren de vrome wiskundigen (Pascal).

Aldus, gelijk het vrome en het verstandige genie elkander heel goed kennen, elkander in stilte liefhebben en de een door de ander aangetrokken wordt, evenzo is de hoogste geestelijke belevenis waartoe wij mensen in staat zijn, steeds een verzoening tussen verstand en eerbied, een zich-als-gelijke-erkennen van de grote tegenstellingen."


(Hermann Hesse, 1932)





 
 
 

Comments


© 2021 door De Vrijdenker

bottom of page